Vrijheid van Discriminatie

Religieuze discriminatie is verboden per de internationale mensenrechtenwetgeving. Geen individu of groep mag worden onderworpen aan discriminatie door een Staat, instelling, groep personen of een persoon op grond van godsdienst of andere overtuigingen. Dit geldt ook voor iedere neiging om te discrimineren tegen welke religie of overtuiging om welke reden dan ook, met inbegrip van het feit dat ze net zijn opgericht, niet-theïstisch, niet-traditioneel zijn of religieuze minderheden representeren. [23] Discriminatie tussen mensen op grond van religie of overtuiging vormt een belediging voor menselijke waardigheid en loochent de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geproclameerd in het VN Verdrag van de Rechten van de Mens. Het vormt ook een belemmering voor vriendschappelijke en vreedzame betrekkingen tussen landen. [24] Staten hebben de plicht om doeltreffende maatregelen te nemen om alle personen die onder hun jurisdictie vallen te beschermen tegen discriminatie op grond van religie of overtuiging, ongeacht de redenen die worden aangevoerd voor een dergelijke discriminatie. Dit houdt ook de taak in van het afschaffen van discriminerende wetgeving en het implementeren van wetgeving die de vrijheid van religie of overtuiging beschermt in alle lagen van het burgerlijke, economische, politieke, sociale en culturele leven. Staten horen ook officieel beleid en de praktijken af te schaffen die een dergelijke discriminatie mogelijk maken. [25]

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft vastgesteld dat het recht op religieuze vrijheid een strikte plicht van neutraliteit eist van de kant van de Staat. Deze taak vereist dat de Staat zich onthoudt van deelname aan religieuze geschillen of bepaalde religieuze of wereldse groeperingen een voorkeursbehandeling geeft.

Het Hof voor de Rechten van de Mens verbiedt de Staat ook het herinterpreteren, verkeerd interpreteren, analyseren, beoordelen of onderzoeken van religieuze overtuigingen of het uiten van deze overtuigingen. Zo oordeelde bijvoorbeeld het Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Metropolitaanse kerk van Bessarabia en Anderen v. Moldavië, (13 december 2001), als volgt:

Bij het uitoefenen van haar regulerende macht op dit terrein en in haar betrekkingen met de verschillende religies, kerkgenootschappen en overtuigingen, heeft de Staat de plicht om neutraal en onpartijdig te zijn. Wat er op het spel staat, is het behoud van het pluralisme en de goede werking van de democratie. Zie Hasan en Chaush v. Bulgarije, App. Nr. 30985/96 (26 oktober 2000 § 78).

Het Hof merkt verder op dat in principe het recht op vrijheid van religie binnen de doelstellingen van de Conventie beoordeling door de Staat van de legitimiteit van religieuze overtuigingen of de wijze waarop die overtuigingen worden uitgedrukt uitsluit.

[23] 1981 Verklaring van de VN inzake de Uitbanning van Alle Vormen van Intolerantie en Discriminatie op Basis van Religie of Overtuiging, Artikel 2; Verenigde Naties Commissie voor de Rechten Algemene Opmerking 22, ¶ 2.

[24] 1981 Verklaring van de VN inzake de Uitbanning van Alle Vormen van Intolerantie en Discriminatie op Basis van Religie of Overtuiging, Artikel 3.

[25] Ibid., Artikel 4; Verenigde Naties Commissie voor de Mensenrechten Algemene Opmerking 22, ¶ 2.

XIII. Rechten van Werkgevers, Werknemers en Vrijwilligers
DOWNLOAD PDF