XI. Inventarisatie van Mogelijkheden

Hier volgt een opsomming van punten die mogelijk te onderscheiden zijn in elke beweging en organisatie die, of stelsel van leerstellingen dat, als religie beschouwd kan worden. Niet al deze punten zullen gewoonlijk in alle gevallen aangetroffen worden en men kan besluiten hoeveel ervan aanwezig zouden moeten zijn om een bepaalde groep geloofsovertuigingen en praktijken voor de religieuze status te laten kwalificeren. Gezien de zeer lange periode in de menselijke geschiedenis waarin religies zijn ontstaan, geeft de inventaris onvermijdelijk verschillende tendensen weer die verschillende maten van ontwikkeling van religieuze ideeën van aan de ene kant zeer specifieke quasi-magische oriëntaties tot, aan de andere kant van het spectrum, relatief abstracte, verstoffelijkte of, zoals gezegd kan worden, etherische (goddelijke) voorstellingen van belangrijke religieuze groepen en entiteiten. In de aard der zaak en zelfs met inachtneming van interne diversiteit en afwijkende maten van ontwikkeling onder haar aanhangers, omvat geen enkele religie beide soorten oriëntaties in gelijke mate, als ze ze überhaupt al bevat. Het moet dus duidelijk zijn dat geen enkele religie als zodanig kan kwalificeren door op de inventaris van mogelijkheden honderd procent van de punten te scoren. De mogelijke eigenschappen van een religie zijn:

(1) geloof in een instantie (of instanties) die de normale zintuiglijke waarneming te boven gaat/gaan en die zelfs een geheel gepostuleerde spirituele zijnsorde kan/kunnen inhouden;

(2) geloof dat een dergelijke instantie niet alleen de natuurlijke wereld en de sociale orde beïnvloedt, maar er direct op inwerkt en deze geschapen kan hebben;

(3) het geloof dat op bepaalde momenten in het verleden een duidelijke bovennatuurlijke ingreep in zaken die de mens betreffen, heeft plaatsgevonden;

(4) geloof dat bovennatuurlijke instanties toezicht hebben gehouden op de geschiedenis en bestemming van de mens: wanneer deze instanties antropomorfisch worden afgebeeld, worden ze gewoonlijk duidelijke doelen toegeschreven;

(5) het geloof wordt gehandhaafd dat het geluk van de mens in, en na, dit leven (of levens) afhangt van relaties aangegaan met, of in overeenstemming met, deze bovennatuurlijke instanties;

(6) het kan (maar niet altijd) geloofd worden dat terwijl bovennatuurlijke instanties zo nu en dan iemands lot kunnen bepalen, het individu door zich op voorgeschreven manieren te gedragen zijn ervaringen in dit leven of in een toekomstig leven (of levens), of beide, kan beïnvloeden;

(7) er zijn voorgeschreven handelingen voor individuele, collectieve of representatieve optredens – namelijk rituelen;

(8) er zijn elementen van verzoeningspogingen, waarmee personen of groepen kunnen smeken om speciale steun door bovennatuurlijke bronnen;

(9) uitdrukkingen van loven, toewijding, dankbaarheid, verering of gehoorzaamheid worden aangeboden door, of in bepaalde gevallen gevraagd van, gelovigen, gewoonlijk in aanwezigheid van symbolische afbeeldingen van de bovennatuurlijke instantie(s) of het geloof; dergelijke gedragsuitingen vormen verering;

(10) taal, voorwerpen, plaatsen, gebouwen en jaargetijden die speciaal met het bovennatuurlijke worden geïdentificeerd, worden heilig verklaard en kunnen zelf voorwerpen van verering worden;

(11) er zijn regelmatige uitvoeringen van rituelen of voorstellingen, uitingen van toewijding, viering, vasten, collectieve boetedoening, pelgrimstochten en vertoningen of herdenkingen van perioden in het aardse leven van godheden, profeten of grote leermeesters;

(12) bijeenkomsten voor verering en het tonen van leerstellingen geven aanhangers een gevoel van samenzijn en relaties van goede wil, kameraadschap en een gezamenlijke identiteit;

(13) gelovigen worden vaak morele regels opgelegd, hoewel de gebieden van hun bezigheden verschillend zijn: ze kunnen in wettelijke en rituele termen gevat zijn of meer in overeenstemming met de geest van een minder bepaald, hoger ethisch principe;

(14) vastberadenheid ten aanzien van het doel, een voortdurende verplichting en levenslange toewijding zijn normatieve eisen;

(15) in overeenstemming met hun handelen, verzamelen gelovigen plus- of minpunten waar een morele economie van beloning en straf bij hoort. De exacte kern tussen handeling en gevolg varieert van automatische effecten van bepaalde veroorzakingen tot het geloof dat persoonlijke minpunten geannuleerd kunnen worden door toegewijde en rituele handelingen, door biecht en berouw, of door speciale tussenkomst van bovennatuurlijke instanties;

(16) er bestaat gewoonlijk een speciale klasse religieuze functionarissen die dienen als bewakers van heilige voorwerpen, geschriften en plaatsen; specialisten in de leer en rituele en pastorale begeleiding;

(17) dergelijke specialisten worden gewoonlijk betaald voor hun diensten, door hulde, beloning voor bepaalde functies of door een ingesteld salaris.

(18) wanneer specialisten zich wijden aan de systematisatie van de leer, wordt regelmatig beweerd dat religieuze kennis oplossingen biedt voor alle problemen en de betekenis en het doel van het leven verklaart, vaak met inbegrip van de beweerde verklaringen van de oorsprong en werking van het fysische universum en de menselijke psychologie;

(19) voor religieuze kennis en instituten wordt legitimiteit geclaimd door verwijzing naar onthulling en traditie: vernieuwing wordt meestal gerechtvaardigd als herstel; en

(20) claims ten aanzien van de waarheid van de leerstellingen en de doelmatigheid van rituelen worden niet aan praktische testen onderworpen, aangezien de doelen uiterst bovenzinnelijk zijn en geloof vereist is, zowel voor de doelen en de willekeurige manieren die aanbevolen worden voor het bereiken ervan.

XII. Religies als Historische Entiteiten
DOWNLOAD HET WITBOEK