Dit document zet de belangrijkste bepalingen uiteen van internationale instrumenten voor mensenrechten en andere geaccepteerde internationale standaards betreffende de bescherming van de vrijheid van religie.
Primaire bron: http://www.uscirf.gov/reports-briefs/human-rights-documents/international-human-rights-standards-selected-provisions
A. EENIEDER HEEFT HET RECHT OP VRIJHEID VAN GEDACHTE, GEWETEN EN RELIGIE
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens 1948 (UVRM), Artikel 18:
Eenieder heeft het recht op vrijheid van gedachte, geweten en religie; dit recht omvat tevens de vrijheid om van religie of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven, zijn religie of overtuiging kenbaar te maken in onderricht, belijdenis, eredienst en naleving.
Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten 1966
Eenieder heeft het recht op vrijheid van gedachte, geweten en religie. Dit recht moet ook de vrijheid omvatten om een religie of overtuiging van zijn keuze aan te nemen en de vrijheid om, hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar of privé, zijn religie of overtuiging kenbaar te maken in eredienst, naleving, belijdenis en onderricht.
Niemand mag onderworpen worden aan dwang, die afbreuk doet aan zijn vrijheid om een religie of overtuiging van zijn keuze te hebben of aan te nemen.
Vrijheid om zijn religie of overtuiging kenbaar te maken kan alleen onderworpen worden aan die beperkingen, zoals die worden voorgeschreven door de wet en die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de veiligheid, orde, gezondheid, goede zeden of de fundamentele rechten en vrijheden van anderen.
De lidstaten die het huidige verdrag ondertekenen, garanderen om de vrijheid te respecteren van ouders en, indien van toepassing, voogd om de religieuze en morele opvoeding van hun kinderen in overeenstemming met hun eigen overtuigingen te garanderen.
Over het algemeen geldt volgens de Mensenrechtencommissie van de VN (HRC), de verdragsorganisatie die naleving van het IVBPR bekijkt, dat:
Artikel 18 van het IVBPR beschermt theïstische, niet-theïstische en atheïstische overtuigingen. De termen “overtuiging” en “religie” moeten ruim worden opgevat. Artikel 18 is in haar toepassing niet beperkt tot traditionele religies of religies en overtuigingen met institutionele kenmerken of praktijken die analoog zijn aan die van traditionele religies. De Commissie beschouwt daarom met zorg elke neiging om welke religie of overtuiging dan ook te discrimineren, om welke reden dan ook, met inbegrip van het feit dat ze recentelijk opgericht zijn of een religieuze minderheid vertegenwoordigen die onderworpen kan zijn aan vijandigheid van de kant van een religieuze meerderheid.
– Mensenrechtencommissie (HRC) Algemene Opmerking nr. 22 (1993)
Europees Verdrag voor de Bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden 1950 (EVRM), Artikel 9:
Eenieder heeft het recht op vrijheid van gedachte, geweten en religie; dit recht omvat tevens de vrijheid om van religie of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven, zijn religie of overtuiging kenbaar te maken in eredienst, onderricht, belijdenis en naleving.
Slotakte van Helsinki 1975, Principe VII:
De deelnemende staten zullen voor eenieder mensenrechten en fundamentele vrijheden respecteren, inclusief de vrijheid van gedachte, geweten en religie of overtuiging, zonder onderscheid te maken wat betreft ras, geslacht, taal of religie.
Verklaring van de VN inzake de Uitbanning van Alle Vormen van Intolerantie en Discriminatie op basis van Religie of Overtuiging 1981 (VN dec. 1981), Artikel 1:
(1) Eenieder heeft het recht op vrijheid van gedachte, geweten en religie. Dit recht moet ook de vrijheid omvatten om een religie of overtuiging van zijn keuze aan te nemen en de vrijheid om, hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar of privé, zijn religie of overtuiging kenbaar te maken in eredienst, naleving, belijdenis en onderricht. (2) Niemand mag onderworpen worden aan dwang, die afbreuk doet aan zijn vrijheid om een religie of overtuiging van zijn keuze te hebben of aan te nemen. (3) Vrijheid om zijn religie of overtuiging kenbaar te maken kan alleen onderworpen worden aan die beperkingen, zoals die worden voorgeschreven door de wet en die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de veiligheid, orde, gezondheid, goede zeden of de fundamentele rechten en vrijheden van anderen.
Onderdelen van het recht op vrijheid van gedachte, geweten en religie zijn onder andere:
- Vrijheid om zijn religie of overtuiging te veranderen [UVRM, Artikel 18, EVRM, Artikel 9(1), OVSE Document van Kopenhagen, Artikel 9(4)]
- Vrijheid om een religie of overtuiging van zijn eigen keuze te hebben of aan te nemen [IVBPR Artikel 18(1)]
Noodzakelijkerwijs brengt dit de vrijheid om een religie of overtuiging te kiezen met zich mee, met inbegrip van het recht zijn huidige religie of overtuiging door een andere te vervangen of een atheïstisch standpunt aan te nemen, alsmede het recht zijn religie of overtuiging aan te houden;
Er zijn geen beperkingen toegestaan wat betreft deze vrijheid; en
Geen enkel individu mag worden gedwongen zijn of haar gedachten over of het aanhangen van een religie of overtuiging te onthullen.
– HRC Algemene Opmerking nr. 22 (alinea’s 3, 5)
- Vrijheid van dwang die afbreuk doet aan iemands vrijheid om een religie of overtuiging van zijn of haar keuze te hebben of aan te nemen [IVBPR, Artikel 18(2) en VN dec. 1981 Artikel 1(2)]
Er zijn geen beperkingen toegestaan wat betreft deze vrijheid.
Houders van alle overtuigingen van niet-religieuze aard genieten dezelfde bescherming.
Voorbeelden van ongeoorloofde dwang die afbreuk zou maken op het recht om een religie of overtuiging te hebben of aan te nemen, omvatten:
Het gebruik van dreiging met fysiek geweld of strafrechtelijke sancties om gelovigen of niet-gelovigen te dwingen zich te houden aan bepaalde overtuigingen en te horen bij bepaalde gemeenten, om hun religie of overtuiging af te zweren, of om zich te bekeren; en
Beleid of praktijken met eenzelfde intentie of effect, zoals die die politieke rechten beperken zoals beschermd door artikel 25 van het IVBPR of toegang tot onderwijs, medische zorg of werkgelegenheid beperken.
– HRC Algemene Opmerking nr. 22 (alinea 5)
- Vrijheid om Religie of Overtuiging kenbaar te maken in Eredienst, Naleving, Belijdenis en Onderricht [UVRM, Artikel 18, IVBPR Artikel 18(1), VN dec. 1981, Artikel 1, OVSE Document van Wenen, Artikel 16(d) [sic. 16.4]]
Deze vrijheid mag worden uitgeoefend in het openbaar of privé, individueel of samen met anderen.
Deze vrijheid omvat tenminste de volgende vrijheden:
Om erediensten te houden of samen te komen in verband met een religie of overtuiging en om voor deze doeleinden plaatsen op te richten en te onderhouden die vrij toegankelijk zijn, inclusief het bouwen van plaatsen voor erediensten;
Om de nodige charitatieve of humanitaire instellingen en seminaries of religieuze scholen op te richten en in stand te houden;
Om de benodigde artikelen en materialen die te maken hebben met de riten of gewoonten van een religie of overtuiging te creëren, te verwerven en te gebruiken, inclusief het gebruiken van rituele formules en voorwerpen, het tonen van symbolen, het naleven van voorschriften over voedsel, het dragen van kenmerkende kleding of hoofddeksels, het deelnemen aan rituelen die geassocieerd zijn met bepaalde stadia van het leven en het gebruik van een bepaalde taal die gewoonlijk door een groep wordt gesproken;
Om relevante publicaties op dit gebied te schrijven, uit te geven en te verspreiden;
Om een religie of overtuiging te onderrichten op plaatsen die geschikt zijn voor deze doeleinden;
Om vrijwillige financiële en andere bijdragen van individuele personen en instellingen te vragen en te ontvangen;
Om te organiseren voor geschikte leiders, priesters en leraren en hen te trainen, te benoemen, te kiezen, aan te wijzen als opvolger of hen te vervangen, zoals daar om gevraagd wordt door de vereisten en standaards van welke religie of overtuiging dan ook;
Om rustdagen in acht te nemen en feestdagen en ceremoniën te vieren in overeenstemming met de leefregels van iemands religie of overtuiging; en
Om communicatie met mensen en gemeenschappen tot stand te brengen en te onderhouden aangaande zaken van religie en overtuiging op nationaal en internationaal niveau.
- Toegestane Beperkingen op de Vrijheid om Religie of Overtuiging kenbaar te maken [IVBPR, Artikel 18(3) en VN dec. 1981, Artikel 1(3)]
Vrijheid om zijn religie of overtuiging te kunnen uiten kan alleen worden onderworpen aan die beperkingen zoals die worden voorgeschreven door de wet en die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de veiligheid, orde, gezondheid, goede zeden of de fundamentele rechten en vrijheden van anderen.
Er mag geen afbreuk worden gedaan aan de vrijheid van gedachte, geweten en religie, zelfs tijdens “tijden van algemene noodtoestand die een bedreiging vormt voor het voortbestaan van het land”. (IVBPR, Artikel 4(2) en UVRM,
Beperkingen moet wettelijk worden vastgesteld en mogen niet worden toegepast op een manier die de gegarandeerde rechten van artikel 18 zouden schaden.
Alinea 3 van artikel 18 moet strikt worden geïnterpreteerd: beperkingen zijn niet toegestaan wegens redenen die hier niet zijn gespecificeerd, zelfs als deze zouden zijn toegestaan als beperkingen van andere in het Verdrag beschermde rechten (bijvoorbeeld, een beperking gebaseerd op de nationale veiligheid is niet toegestaan).
Beperkingen kunnen alleen worden toegepast voor die doeleinden waarvoor zij zijn voorgeschreven en moeten direct verband houden met en evenredig zijn aan de specifieke behoefte waarop ze zijn gebaseerd.
Beperkingen kunnen niet worden opgelegd voor discriminerende doeleinden of worden toegepast op een discriminerende manier.
Beperkingen van de vrijheid om een religie of overtuiging kenbaar te maken vanwege het beschermen van goede zeden moeten zijn gebaseerd op principes die niet voortkomen uit één enkele traditie of religie.
Personen die reeds worden onderworpen aan bepaalde legitieme beperkingen, zoals gevangenen, genieten nog steeds hun recht om hun religie of overtuiging volledig kenbaar te maken, voor zover dit verenigbaar is met de specifieke aard van de beperkingen.
– HRC Algemene Opmerking nr. 22 (alinea 8)
Geen bepaling in de UVRM mag zodanig worden uitgelegd, dat deze zou betekenen dat enige staat, groep of persoon daaraan enig recht kan ontlenen om iets te ondernemen of handelingen van welke aard dan ook te verrichten, die vernietiging van één van de rechten en vrijheden die in deze verklaring staan genoemd, ten doel hebben.
– UVRM Artikel 30
B. PERSONEN DIE BEHOREN TOT RELIGIEUZE MINDERHEDEN MOGEN NIET HET RECHT WORDEN ONTZEGD OM, IN SAMENZIJN MET ANDERE LEDEN VAN HUN GROEP, HUN EIGEN RELIGIE TE BELIJDEN EN TE BEOEFENEN
[IVBPR, Artikel 27, OVSE Document van Wenen Artikel 19, OVSE Document van Kopenhagen, en de VN Universele Verklaring voor de Rechten van Personen die Behoren tot Nationale of Etnische, Religieuze of Taalkundige minderheden, Artikelen 1-2 en 4]
In die staten waar etnische, religieuze of taalkundige minderheden voorkomen, zullen personen die behoren tot dergelijke minderheden niet het recht worden ontzegd om, in samenzijn met de andere leden van hun groep, van hun eigen cultuur te genieten, om hun eigen religie te belijden en te beoefenen, of hun eigen taal te gebruiken.
– IVBPR, Artikel 27
Staten moeten het bestaan van minderheden en de nationale of etnische, culturele, religieuze en taalkundige identiteit van minderheden binnen hun respectievelijke gebied beschermen, moeten omstandigheden voor de bevordering van die identiteit aanmoedigen, en moeten de nodige wettelijke en andere maatregelen nemen om die doeleinden te bereiken.
De staat “zal de etnische, culturele, taalkundige en religieuze identiteit van nationale minderheden binnen hun gebied beschermen en voorwaarden scheppen voor de bevordering ervan. Ze zullen de vrije uitoefening van rechten respecteren van personen die tot dergelijke minderheden behoren en hun volledige gelijkheid met anderen garanderen.”
C. EENIEDER HEEFT HET RECHT OP GELIJKE EN EFFECTIEVE BESCHERMING TEGEN DISCRIMINATIE OP BASIS VAN RELIGIE OF OVERTUIGING
[IVBPR, Artikelen 2(1) en 26, OVSE Document van Wenen, Artikel 16(a) en OVSE Document van Kopenhagen, Artikel 40(1-2)]
Dit recht omvat de volgende componenten:
- Staten nemen actie om de rechten die in het IVBPR zijn erkend, te respecteren en ervoor te zorgen dat deze rechten gelden voor alle mensen binnen hun grondgebied en onder hun jurisdictie – zonder enig onderscheid van welke aard dan ook, met inbegrip van religie. [IVBPR Artikel 2(1)]
- Alle mensen zijn voor de wet gelijk en hebben zonder onderscheid aanspraak op gelijke bescherming door de wet. [IVBPR Artikel 26]
- De Wet zal elke vorm van discriminatie verbieden en iedereen gelijke en effectieve bescherming garanderen tegen discriminatie op welke grond dan ook, met inbegrip van religie. [IVBPR Artikel 26]
De toepassing van het principe van non-discriminatie zoals dat in artikel 26 van het IVBPR is vervat, is niet beperkt tot die rechten die in het Verdrag worden gegeven en is ook van toepassing om discriminatie door de wet of feitelijk te verhinderen in welk gebied dan ook dat wordt gereguleerd en beschermd door de overheid;
De term “discriminatie” zoals gebruikt in het IVBPR moet worden begrepen als verwijzing naar ieder onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur die gebaseerd is op welke grond dan ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, religie, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom of andere status, en die als doel of effect heeft het tenietdoen of afbreuk doen aan het door alle personen, op gelijke voet erkennen, genieten of uitoefenen van alle rechten en vrijheden;
Het op gelijke voet genieten van rechten en vrijheden, echter, betekent niet een gelijke behandeling in ieder geval;
Het gelijkheidsbeginsel vereist soms dat lidstaten positieve maatregelen moeten nemen om condities die discriminatie veroorzaken of laten voortduren, te verminderen of te elimineren, die volgens het IVBPR verboden zijn; en
Niet elk verschil in behandeling zal discriminatie inhouden, als de criteria voor dit verschil redelijk en objectief zijn en als het doel is om een doel te bereiken dat volgens het IVBPR legitiem is.
– HRC Algemene Opmerking nr. 18 (alinea’s 7, 8, 10, 12, 13)
- Bescherming tegen Discriminatie door enige Staat, Instelling, Groep van Personen of enkele Persoon gebaseerd op Religie of andere Overtuigingen [VN dec. 1981, Artikelen 2(1) en 4]
Wat betreft het erkennen, uitoefenen en genieten van mensenrechten en fundamentele vrijheden in alle gebieden van het burgerlijke, economische, politieke, sociale en culturele leven, moeten staten effectieve maatregelen nemen om discriminatie op basis van religie of overtuiging te verhinderen en te elimineren.
Staten moeten alle mogelijke pogingen ondernemen om, indien nodig, wetgeving aan te nemen of af te schaffen om dergelijke discriminatie te verhinderen.
Staten moeten alle benodigde maatregelen nemen om intolerantie gebaseerd op religie of andere overtuigingen in deze kwestie, te bestrijden.
– VN dec. 1981, Artikel 4(1) en 4(2)
Het onderwijs zal gericht zijn op de volle ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid en op de versterking van de eerbied voor mensenrechten en de fundamentele vrijheden. Het moet begrip, verdraagzaamheid en vriendschap tussen alle naties, volkeren of religieuze groepen bevorderen...
– UVRM Artikel 26(2)
Lidstaten zullen “een klimaat aanmoedigen van wederzijdse tolerantie en respect tussen gelovigen van verschillende gemeenschappen alsook tussen gelovigen en niet-gelovigen”.
– OVSE Document van Wenen, principe 16b [sic. 16.2]
D. STATEN MOETEN ELKE STEUN AAN NATIONALE, RACIALE OF RELIGIEUZE HAAT DIE HET AANZETTEN TOT DISCRIMINATIE, VIJANDIGHEID OF GEWELD INHOUDT, BIJ DE WET VERBIEDEN [IVBPR Artikel 20]
Geen enkele uiting van religie of overtuiging mag neerkomen op propaganda voor oorlog of steun aan nationale, raciale of religieuze haat die het aanzetten tot discriminatie, vijandigheid of geweld inhoudt... [en] de lidstaten hebben de verplichting om wetgeving aan te nemen om dergelijke acties te verbieden.
– HRC Algemene Opmerking nr. 22 (alinea 7)
De lidstaten moeten de benodigde maatregelen nemen om te voldoen aan de verplichtingen van artikel 20 van het IVBPR en moeten zich onthouden van enige dergelijke propaganda of steun.
– HRC Algemene Opmerking nr. 11 (alinea 2)
Artikel 20 staat geen wetgeving of andere acties van de Verenigde Staten toe, noch het vereist deze, die het recht van vrijheid van meningsuiting en vereniging, zoals beschermd door de Grondwet en de wetten van de Verenigde Staten, beperkt.
– Voorbehoud op IVBPR van de Verenigde Staten Artikel 20
Staten moeten effectieve maatregelen nemen, waaronder het aannemen van wetten, om bescherming te bieden tegen enige daden die het aanzetten tot geweld inhouden tegen personen of groepen gebaseerd op nationale, raciale, etnische of religieuze discriminatie, vijandigheid of haat, inclusief antisemitisme.
Staten verplichten zichzelf om passende en evenredige maatregelen te nemen om personen of groepen te beschermen die kunnen worden onderworpen aan bedreigingen of daden van discriminatie, vijandigheid of geweld als gevolg van hun raciale, etnische, culturele, taalkundige of religieuze identiteit en om hun eigendommen te beschermen.
E. DE RECHTEN VAN OUDERS IN RELATIE TOT VRIJHEID VAN RELIGIE OF OVERTUIGING
[IVBPR Artikel 18(4), OVSE Document van Wenen Artikel 16(f) en 16(g)]
Lidstaten ondernemen actie om de vrijheid te respecteren van ouders en, indien van toepassing, voogd om de religieuze en morele opvoeding van hun kinderen in overeenstemming met hun eigen overtuigingen te garanderen.
– IVBPR Artikel 18(4)
De vrijheid van ouders en voogden om religieuze en morele opvoeding te garanderen, kan niet worden beperkt.
Onderwijs op openbare scholen in onderwerpen als de algemene geschiedenis van religies en ethiek wordt toegestaan als dit wordt gegeven op een neutrale en objectieve manier.
Openbaar onderwijs dat onderwijs in een specifieke religie of overtuiging in zich heeft, is in strijd met IVBPR Artikel 18(4) tenzij voorzieningen worden getroffen voor niet-discriminerende vrijstellingen of alternatieven die aan de wensen van ouders en voogden tegemoet zouden komen.
– HRC Algemene Opmerking nr. 22 (alinea’s 6 & 8)
Ouders of wettelijke vertegenwoordigers hebben het recht om het gezinsleven te organiseren in overeenstemming met hun religie of overtuiging en daarbij in het achterhoofd houdend de morele opvoeding waarmee zij vinden dat het kind moet worden grootgebracht.
Elk kind zal het recht genieten om toegang te hebben tot onderwijs in de kwestie van religie of overtuiging in overeenstemming met de wensen van zijn ouders of wettelijke vertegenwoordigers en zal niet worden gedwongen onderwijs te ontvangen over religie of overtuiging tegen de wil van zijn ouders of wettelijke vertegenwoordigers, waarbij de belangen van het kind het leidende principe zijn.
Het kind zal worden beschermd tegen elke vorm van discriminatie op grond van religie of overtuiging.
In het geval van een kind dat niet onder de zorg van zijn ouders of wettelijke vertegenwoordigers is, moet rekening worden gehouden met hun geuite wensen of enig ander bewijs van hun wensen aangaande religie of overtuiging, waarbij de belangen van het kind het leidende principe zijn.
Uitingen van een religie of overtuiging waarin een kind wordt grootgebracht, mogen niet schadelijk zijn voor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid of zijn volledige ontwikkeling, waarbij rekening moet worden gehouden met artikel 1(3) van onderhavige Verklaring.
– VN dec. 1981, Artikel 5