I. De Traditie van Religieuze Intolerantie

Vanaf het vroege christendom heeft de westerse maatschappij een sterke en bewuste traditie van religieuze intolerantie. Je verbond je alleen aan het christendom. Het verklaarde zich als het enige ware geloof en vond zich geschikt om universeel door alle mensen aangehangen te worden. Het was een voluntaristisch geloof en met het doel de gehele mensheid te bekeren, hield het zich daar vanaf het begin zeer intensief mee bezig. Dit unieke samenstel van kenmerken onderscheidde het vroege christendom van andere religieuze bewegingen uit die tijd; van het jodendom, dat een etnische basis had, en van de toen voorkomende mysterie- en keizerculten die tolerant, of tenminste onverschillig, ten opzichte van andere religies waren. Het middeleeuwse christendom zette zijn bekeerdrift van heidense religies, waarvan de aanhangers bekeerd moesten worden, voort maar ontwikkelde een nog strenger beleid van onderdrukking van alle grillige of ketterse uitingen van het christelijke geloof. Op ketterij stond de doodstraf – een beleid, dat theologisch gerechtvaardigd werd door Thomas van Aquino (1225–74) en meedogenloos werd ingevoerd door de Inquisitie (ingesteld in 1232 en uiteindelijk pas in 1820 in Spanje opgeheven). De reformatie bracht enige, hoewel geleidelijke, vermindering van de grovere vormen van religieuze intolerantie, maar de vijandigheid ten opzichte van “afwijkende” uitingen van het christendom bleven bestaan, zelfs in de meest liberale en vooruitstrevende protestantse landen.

II. De Ervaring van “Nieuwe” Bewegingen
DOWNLOAD HET WITBOEK