II. De Criteria van Religie

ii.i. De Voornaamste Kenmerken van Religie

In overeenstemming met de voorgaande overwegingen kunnen we nu in abstracte en algemene termen de belangrijkste kenmerken van religie aangeven. Het volgende heeft niet de bedoeling een universeel toepasbare definitie te zijn, maar eerder een opsomming van kenmerken en functies die we vaak bij religie tegenkomen en die als zodanig geïdentificeerd worden. Deze zijn:

(a) het geloof in een hogere macht (of machten), die de normale zintuiglijke waarneming te boven gaan en zelfs een geheel vooronderstelde orde van zijn kan/kunnen omvatten;

(b) het geloof dat zo'n hogere macht niet alleen invloed uitoefent op de fysieke en sociale wereld, maar er ook rechtstreeks op inwerkt en deze mogelijk ook geschapen heeft;

(c) het geloof dat op bepaalde momenten in het verleden een duidelijke bovennatuurlijke ingreep in zaken die de mens betreffen, heeft plaatsgevonden;

(d) er wordt vanuit gegaan dat bovennatuurlijke machten toezicht hebben gehouden op de geschiedenis van de mens en zijn bestemming: wanneer deze machten worden afgebeeld als op mensen gelijkend, dan worden hen doorgaans specifieke doelstellingen toegeschreven;

(e) het geloof wordt gehandhaafd dat het geluk van de mens in, en na, dit leven (of levens) afhangt van relaties aangegaan met, of in overeenstemming met, deze bovennatuurlijke instanties;

(f) vaak, maar niet altijd, wordt geloofd dat bovennatuurlijke machten op willekeurige wijze de lotsbestemming van een individu kunnen bepalen, maar indien een individu zich op voorgeschreven wijze gedraagt, kan hij zowel zijn huidige als toekomstige leven(s) beïnvloeden;

(g) er zijn voorgeschreven handelingen voor individuele, collectieve of symbolische verrichtingen – namelijk rituelen;

(h) opvattingen over verzoening houden stand (zelfs bij ontwikkelde religies), waarmee individuen of groepen speciale hulp van bovennatuurlijke bronnen kunnen afsmeken;

(i) uitdrukkingen van vroomheid, dankbaarheid, onderdanigheid of gehoorzaamheid worden door de gelovigen aangeboden of in sommige gevallen van hen geëist, gewoonlijk in tegenwoordigheid van symbolische voorstellingen van de bovennatuurlijke vertegenwoordiger(s) van het geloof;

(j) taal, objecten, plaatsen, gebouwen of seizoenen die met het bovennatuurlijke worden geïdentificeerd, worden heilig verklaard en kunnen op hun beurt objecten van verering worden;

(k) er zijn regelmatig terugkerende rituele verrichtingen of uiteenzettingen, uitdrukkingen van vroomheid, festiviteiten, vasten, collectieve boetedoening, bedevaart en heropvoeringen of herdenkingen van episodes uit het aardse leven van goden, profeten of grote leermeesters;

(l) gelegenheden tot verering en uiteenzetting van leerstellingen leiden tot het ervaren van gemeenschapszin en welwillende relaties, broederschap en gezamenlijke identiteit;

(m) gelovigen worden vaak morele regels opgelegd, hoewel deze op verschillende gebieden verwoord kunnen zijn in legale of ritualistische termen of meer uitgedrukt als overeenstemming met de geest van een minder specifieke, hogere ethiek;

(n) oprechtheid van de doelstelling, onafgebroken toewijding en levenslange overgave zijn normatieve vereisten;

(o) in overeenstemming met hun handelen, verzamelen gelovigen plus- of minpunten waar een morele economie van beloning en straf bij hoort. De exacte kern tussen handeling en gevolg varieert van automatische effecten van bepaalde veroorzakingen tot het geloof dat persoonlijke minpunten geannuleerd kunnen worden door toegewijde en rituele handelingen, door biecht en berouw, of door speciale tussenkomst van bovennatuurlijke instanties;

(p) er bestaat gewoonlijk een speciale klasse religieuze functionarissen die dienen als bewakers van heilige voorwerpen, geschriften en plaatsen; specialisten in de leer en rituele en pastorale begeleiding;

(q) zulke specialisten ontvangen meestal een vergoeding voor hun diensten, door hulde, een beloning voor bepaalde diensten of een vastgesteld salaris;

(r) wanneer specialisten zich wijden aan de systematisatie van de leer, wordt regelmatig beweerd dat religieuze kennis oplossingen biedt voor alle problemen en de betekenis en het doel van het leven verklaart, vaak met inbegrip van de beweerde verklaringen van de oorsprong en werking van het fysische universum en de menselijke psychologie;

(s) voor religieuze kennis en instituten wordt legitimiteit geclaimd door verwijzing naar onthulling en traditie: vernieuwing wordt meestal gerechtvaardigd als herstel; en

(t) claims ten aanzien van de waarheid van de leerstellingen en de doelmatigheid van rituelen worden niet aan praktische testen onderworpen, aangezien de doelen uiterst bovenzinnelijk zijn en geloof vereist is, zowel voor de doelen en de willekeurige manieren die aanbevolen worden voor het bereiken ervan.

Deze aspecten moeten niet worden beschouwd als noodzakelijke voorwaarden, maar als mogelijkheden: het zijn verschijnselen die we vaak aantreffen in de praktijk. Ze kunnen beschouwd worden als een inventarisatie van mogelijkheden.

II.II. Niet-essentiële Kenmerken van Religie

De voorgaande inventarisatie is omschreven in uitermate abstracte en algemene termen. Religies zijn echter historische eenheden en geen logische constructies. Ze omvatten zeer uiteenlopende organisatorische principes, gedragscodes en geloofspatronen. Op veel punten is generalisatie echter niet gemakkelijk en wanneer de (vaak onbewuste) vooroordelen van de christelijke traditie eenmaal terzijde worden geschoven, wordt duidelijk dat veel van de concrete aspecten die, op basis van het christelijke model, als noodzakelijke voorwaarden van religie beschouwd kunnen worden, bij andere geloofsovertuigingen in feite niet aangetroffen worden. In de voorgaande inventarisatie is zinspeling op een opperwezen vermeden, omdat dat begrip voor theravada-boeddhisten (en voor veel mahayana-boeddhisten), jaoïsten en jaïnisten geen waarde heeft. De verering, waar eerder naar verwezen wordt, heeft in het boeddhisme totaal verschillende implicaties dan voor aanbidders in het christendom. In de inventarisatie wordt ook niet verwezen naar credo’s, die van speciaal belang zijn voor de christelijke traditie maar niet voor andere religies. Ook de ziel wordt niet genoemd, hoe belangrijk dat begrip in het orthodoxe christendom ook is, omdat de doctrine van de ziel een enigszins twijfelachtige status heeft in de joodse leer en geheel ontkend wordt door enkele christelijke groeperingen (bijvoorbeeld de zevendedags adventisten en jehova’s getuigen – welke beide wereldwijd miljoenen aanhangers hebben, en door de broeders in Christus en die puriteinen, met inbegrip van Milton, die bekend waren als moralisten). Er is geen directe verwijzing naar de hel in enige vorm van het idee, dat daarover in het christendom werd ontwikkeld, aangezien dit punt in het jodendom ontbreekt. Naar het leven na de dood wordt verwezen in enkel- of meervoudige vorm (leven, levens) om tegemoet te komen aan de beide christelijke varianten van zielsverhuizing en wederopstanding, alsmede aan de enigszins van elkaar verschillende uiteenzettingen over reïncarnatie in het boeddhisme en het hindoeïsme. Geen van deze specifieke aspecten zijn essentieel voor de korte en bondige definitie van religie.

III. Niet-theïstische Geloofsovertuigingen
DOWNLOAD HET WITBOEK