In de laatste 50 jaar is in de westerse samenlevingen de diversiteit van religies aanmerkelijk toegenomen. Het aantal nieuwe religieuze organisaties is drastisch toegenomen, sommige ervan zijn voor het eerst naar het Westen geïmporteerd, vooral vanuit het Oosten. Het eerdere religieuze pluralisme, dat vrijwel geheel beperkt bleef tot varianten binnen het christendom, is nu uitgebreid tot nieuwe concepten van spiritualiteit en nieuwe bewegingen die zijn afgeleid van andere religieuze tradities. De zaken waar men zich op richtte, de leerstellingen, de praktijken en de organisatiepatronen van die verschillende bewegingen – of ze nu inheems of geïmporteerd zijn – lopen sterk uiteen en wijken vaak volledig af van de overeenkomstige kenmerken van traditionele kerken of sekten. Er moet echter wel gesteld worden, dat het samenvallen van de roep tot vrijheid van religie door die internationale organisaties en de grote toename van het aantal religieuze bewegingen een gelukkige omstandigheid was. De plannen van die internationale instanties waren niet specifiek gericht op de kwestie van het tolereren van deze nieuwe religies. Ze waren eerder vooral bezorgd over de vrijheid van religie binnen de communistische wereld, en op een goede verstandhouding tussen de verschillende grote geloofsovertuigingen in samenlevingen die in religieus opzicht pluralistisch waren. De opkomst in het Westen van zo veel nieuwe spirituele minderheden was toevallig en het idee van tolerantie, dat door internationale instanties werd bevestigd – tolerantie waar zij zeker voor in aanmerking zouden komen – is ze niet altijd zo makkelijk gegeven.