Net zoals sommige van de nieuwe religies de moderne morele regels van de consumptiemaatschappij hebben ondersteund, waarbij de jacht op geluk in dit leven als een legitiem, zelfs prijzenswaardig doel voor de mensheid wordt bevestigd, zo passend hebben ze een veranderde relatie tussen spiritueel leven en morele voorschriften voortgebracht. Dit is een van de facetten van verandering in religie die de autoriteiten en een groot deel van het algemene publiek, dat nog steeds vastzit in de tijdgeest van traditioneel moreel christelijk denken, moeten gaan accepteren. Toch moet het duidelijk zijn dat verschillende religies zeer verschillende houdingen ten opzichte van gedragsregels hebben behouden. Religies waren zeer verschillend in de aard van de morele regels die ze voorschreven, in de strengheid en aanhouding van hun eisen om hun toepassing en in de strengheid van de ermee verbonden sancties. In het orthodoxe jodendom zijn er regels voor alle details van de rituelen en vele eventualiteiten van het dagelijkse leven die in bijvoorbeeld de christelijke traditie helemaal niet geregeld zijn. In de islam beïnvloeden religieuze regels diverse situaties en voorzien in een systeem van wettelijke regulering voor de maatschappij, dat soms veel strenger en soms veel milder is dan in het christendom wordt gevonden. Zo doet de Koran aan de ene kant een beroep op handhaving van het opleggen volgens de Sharia wet van de zware straffen voor het begaan van misdaden en aan de andere kant de relatief milde mogelijkheden voor mannen om er vier vrouwen op na te houden en het gemak waarmee ze kunnen scheiden.
Theravada-boeddhisme zorgt voor een verder contrast. Er zijn voorschriften voor monniken terwijl leken slechts een paar algemene regels opgelegd krijgen. Een boeddhistische leek heeft de plicht niet te doden, te stelen, te liegen, verkeerde seksuele daden te begaan of alcohol te drinken. Daarnaast gaf Boeddha moreel advies betreffende huishoudelijke taken, gedrag ten opzichte van vrienden en het zorgen voor je partner, maar dit zijn aansporingen van wat je sociaal gezond verstand zou kunnen noemen. Het individu wordt ertoe aangezet om voorzichtig, zuinig, actief, billijk naar bedienden toe te zijn en diegenen als vrienden te kiezen die hem ervan weerhouden verkeerde dingen te doen en hem aansporen tot juist gedrag. Tot dergelijke deugden wordt echter opgeroepen als verlichte zelfinteresse; ze worden niet onderschreven door een begrip van zonde, zoals in het christendom opgenomen. Aan het negeren van deze deugden zijn geen speciale straffen verbonden, behalve dat ze slecht karma vormen. De religie schrijft geen andere sancties voor en er is geen wraakzuchtige god. Aangezien er vanuit wordt gegaan dat handelingen in een toekomstige reïncarnatie de status bepalen, zijn goede daden aan te raden, omdat ze in overeenstemming zijn met het achtvoudige pad van verlichting, aangezien ze zullen leiden naar wedergeboorten in betere omstandigheden en vermoedelijk naar de uiteindelijke overstijging van alle wedergeboorten en het bereiken van nirwana. Terwijl het boeddhisme zeker morele waarden onderwijst, wordt het individu behoorlijk vrij gelaten in zijn morele gedrag en is niet onderhevig aan de morele censuur of de dreigingen waarmee de christelijke moraliteit versterkt is. In andere samenlevingen wordt morele regelgeving niet afgeleid van duidelijk religieuze wortels: de morele code van Confucius en de samoerai kan de morele klasse van de Japanse samenleving net zo volledig, of vollediger geïnformeerd hebben dan de verschillende scholen van het mahayana-boeddhisme die in Japan actief zijn. Men moet concluderen dat er geen gewone relatie bestaat tussen een stelsel van religieuze doctrines en een morele code. De samenhang van religie en morele regels in het christendom, de mechanismen waarmee moreel gedrag wordt voorgeschreven en de gevolgen die het voorspelt bij de overschrijding van zijn morele regels, vormen een patroon van een verband, maar een dergelijk patroon is niet typisch voor andere religieuze systemen, en het kan niet verondersteld worden, zoals leden van christelijke gemeenschappen soms geneigd waren te doen, een noodzakelijk of superieur model te zijn waarmee andere overeenkomsten beoordeeld moeten worden.